Onderstaande brandbrief wordt namens 130 medici op dinsdag, samen met deze petitie, overhandigd.
Geachte Kamerleden,
In het laatste weekend van september jongstleden heeft de snorfiets weer drie levens gekost. In Gorinchem (een jongen van 16 jaar), in Lageland (54) en in Zaandam (61). Een paar geparkeerde auto's zijn de enige andere voertuigen die erbij betrokken waren. En dit was dus niet in Amsterdam, maar in een landelijke omgeving. Dit gebeurt regelmatig, de snorfiets is gevaarlijk, vooral voor de berijder. Bijna de helft van alle ernstige letsels onder snorfietsers betreft hoofd- en hersenletsel.
Overal in Europa moet je daarom een helm op als je op de snorfiets rijdt, behalve in Nederland en Slowakije. Nergens is de snorfiets (lees snorscooter) ook zo populair als in Nederland, want het is gewoon een brommer die alleen op papier niet zo snel kan. Maar de afgeknepen brommer rijdt wel degelijk snel en is zwaar. Vooral je hoofd vangt de klappen op als je botst en dat is te zien aan al het ernstige hoofd- en hersenletsel bij gewonde snorscooteraars. Volgens diepteonderzoek van de SWOV had meer dan de helft van de onderzochte snorfietsers hoofdletsel dat gezien de locatie en aard van het letsel beperkt had kunnen worden als de snorfietser een helm had gedragen.
Toch wil men de 700.000 snorfietsers (nog!) niet 'straffen' met een helm, want ze genieten nu zoveel vrijheid met de snorfiets. Een helmplicht maakt een tweewieler minder populair. Dat zagen we in 1975 met de brommer. In reactie daarop is de snorfiets uitgevonden (PDF met Kamerdebat 19-2-1976). De verkeerswetenschappers van de SWOV adviseren net als Nederlandse traumachirurgen-onderzoekers al jaren een algemene helmplicht voor iedereen op een snorfiets. Ook de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) (PDF, p 33) dringt hier al jaren op aan. Voor minder dan €100,- heb je al een prima helm die veel doden en blijvend hersenletsel kan voorkomen. Uit onderzoek van de gemeente Amsterdam is ook bekend dat snorfietsers bij een helmplicht overstappen op de gewone fiets. Dat zal nog minder ongelukken geven! Fietser en snorfietser rijden nu allebei gemiddeld 1000 kilometer per jaar in Nederland, ritjes die dus goed te fietsen zijn. In mindere mate zullen snorfietsers uitwijken naar het openbaar vervoer en een paar procent gaat meer autorijden (het parkeren is namelijk duur).
Wij vragen u daarom om een nationale helmplicht voor snorfietsen in te voeren. Een helmplicht is een pennenstreek voor de wetgever en een kleine uitgave voor de snorfietser. De besparingen op hersenletsel, uitvliegende traumahelikopters en levenslang leed bij de overlevers is het ruimschoots waard. De Nederlands Vereniging voor Traumachirurgie, de Nederlands Vereniging voor Neurochirurgie en de Nederlands Vereniging van Revalidatieartsen steunen daarom ook ons verzoek.
Het lijkt misschien een onliberale maatregel: maar we hebben ook ooit ingestemd met de autogordel.
Referenties:
Er is nu een Facebook-pagina beschikbaar
Graag delen zodat we langzamerhand meer stappen kunnen ondernemen om de wet tegen te gaan... #protest #baasovereigenlichaam.
Een zeer drukke randweg die nog drukker gaat worden. Bekijk de situatie op de Lessinglaan in de spits en u ziet wat er gaat gebeuren.
Hulpdiensten kunnen NIET meer langs of tussen de files doorrijden en gaan dus de aanrijtijden niet meer halen.
DUIC: "Herinrichting Westelijke Stadsboulevard: ‘Van vier naar twee rijbanen’"
De belangrijkste passage van de uitspraak en/of conclusie:
Op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Gelet op artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt deze ter¬mijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is be¬kend¬ge¬maakt
Gelet op artikel 1, eerste lid, van de Algemene termijnenwet wordt een in een wet gestelde termijn die op een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag eindigt, verlengd tot en met de eerstvolgende dag die niet een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag is.
Ingevolge artikel 6:9 van de Awb is bij verzending per post een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
Daar komt bij dat per 1 juli 2009 de artikelen 5:5 en 5:41 van de Awb van kracht zijn geworden. In deze bepalingen zijn respectievelijk de uitgangspunten gecodificeerd dat het bestuursorgaan geen bestuurlijke sanctie oplegt voor zover voor de overtreding een rechtvaardigingsgrond bestond en dat het bestuursorgaan geen bestuurlijke boete oplegt voor zover de overtreding niet aan de overtreder kan worden verweten. Indien zich een van deze laatstgenoemde twee omstandigheden voordoet, bestaat naar huidig recht derhalve geen bevoegdheid meer tot het opleggen van een bestuurlijke boete.
Vanmorgen is de petitie Bomen horen bij Baarn aangeboden aan wethouder Mariska de Koning-van Ginkel die uitgebreid de tijd nam om stil te staan bij de bezorgdheid van de ondertekenaars.
In totaal 350 mensen ondertekenden de petitie: 211 online en 139 op papier.
Graag willen wij u hartelijke danken voor het ondertekenen.
De petitie is hiermee gesloten.
Nu de nieuwe donorwet is goedgekeurd door de eerste kamer moeten we ons afvragen welke autoriteit de staat zichzelf nu heeft toegeëigend.
Deze donorwet impliceert dat het binnen de soevereiniteit valt van de staat om een eigendomsclaim te leggen op het lichaam van Nederlandse burgers. D.w.z.
de staat heeft het recht om te bepalen wat er met uw lichaam gebeurt als u geen bezwaar maakt. Maakt u geen bezwaar dan mag de staat uw natuurlijk eigendomsrecht op uw eigen lichaam ontbinden en mag zij bepalen wat er met uw lichaam gebeurt na uw dood.
Nu, zoals de klassiek liberale filosoof John Locke omschreef in zijn werk Two Treatise on Government is het de functie van de staat om de eigendomsrechten van haar bewoners te beschermen (Locke, 1993 [1689], p.116). Een wet die ervoor zorgt dat de staat een eigendomsclaim heeft op het lichaam van mensen is niet te rijmen met liberale beginselen omdat het eigendomsrecht van mensen op hun eigen lichaam voorafgaat aan de staat, en daarom buiten het domein van statelijke soevereiniteit valt. De staat is er om onze eigendommen te beschermen, dus onze eigendommen (waarvan ons eigen lichaam het eerste en belangrijkste eigendom is) gaan logischerwijs vooraf aan de staat. Zoals in de woorden van de Franse klassiek liberale filosoof Frédéric Bastiat:
Existence, Facultés, Assimilation — en d'autres termes, Personnalité, Liberté, Propriété, — voilà l'homme. C'est de ces trois choses qu'on peut dire [...] qu'elles sont antérieures et supérieures à toute législation humaine.
"Bestaan, faculteiten, assimilatie—met andere woorden, persoonlijkheid, vrijheid, eigendom—dit is de mens. Het is van deze drie dingen waar we van kunnen zeggen [...] dat ze voorafgaan en superieur zijn aan alle menselijke wetgeving."
De kwalificatie die iemand de optie geeft om te reageren is irrelevant. Iemands eigendomsrechten over zijn/haar eigen organen vervallen niet als iemand niet reageert voor een arbitrair bepaalde tijd. Het eigendomsrecht wat men heeft over mens eigen lichaam is een onvervreemdbaar recht.
Gegeven het hierboven vernoemde argument kunnen we ook onmiddellijk concluderen dat de nieuwe donorwet niet d.m.v. een democratisch proces gelegitimeerd kan worden. De oude donorwet kan dus onmiddellijk, zonder enig democratisch proces, worden hersteld.
Locke, J. Two Treaties on Government, Everyman, London. 1993 [1689]
Met draagvlak uit gehele regio van ondernemersorganisaties in Midden Holland is de zienswijze ingediend. Gelet op het grote draagvlak en steun vanuit deze petitie gaan we graag nader met het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat aan tafel ter verdere toelichting.
De regio MiddenHolland met Zuidplas, BodegravenReeuwijk. Waddinxveen , Krimpenerwaard en Gouda is georganiseerd onder MiddenHolland-Onderneemt.nl Ook landelijke lobby vanuit TLN en VNO gestart. Sluiten toerit is geen optie. Overheden in regio hebben eveneens een dergelijke zienswijze ingediend. Blijf svp dus ook deze petitie tekenen en nodig ieder uit dat ook te doen.
LS,
Op 7 februari 2018 hebben wij een bezwaarschrift ingediend tegen zowel a) de locatie van het monument als b) het kappen van de bomen. De petitie is hierbij als bijlage meegestuurd.
Er waren op dat moment 355 "digitale handtekeningen" gezet. Dat is een serieus te nemen aantal, voor een buurtinitiatief als deze.
De petitie zal open blijven voor ondertekening, in ieder geval tot er een beslissing genomen is op het bezwaarschrift.
Mw. GJM Oortwijn
Het ABP en het mysterie van de verdwenen miljarden een andere en vernieuwende visie op geld en economie
Een aardige titel voor een spannende thriller ware het niet dat de dader al op voorhand bekend is evenals de plaats waar die miljarden naar toe zijn gegaan. De Rijksoverheid is de dader, die heeft zich vergrepen aan het vermogen van het ABP (het pensioenfonds voor ambtenaren en semi-overheid) en veel geld via een ingewikkelde operatie overgeheveld naar de schatkist.
Toch hangt er een mysterieuze waas omheen, want om hoeveel geld het precies ging is niet met zekerheid bekend en evenmin hoe een en ander in zijn werk is gegaan. Van het eerste bestaat een idee, van het tweede nauwelijks. De in 2011 overleden econoom drs. Hennie Kemner heeft zich verdiept in dit onderwerp en schreef naar aanleiding daarvan onderstaand -belangwekkend- artikel.
In de gepensioneerdenwereld wordt al een kleine vijftien jaar schande gesproken over de greep die de overheid in de pensioenkas van de ambtenaren heeft gedaan. Ik wilde wel eens weten of het bedrag dat rondzingt (ruim 30 miljard gulden) klopt, en welke weg is bewandeld om dat geld aan het ABP te onttrekken. Een bijkomend oogmerk was de gedachte dat de door het kabinet aangekondigde ingrijpende bezuinigingen ook de pensioenen van ambtenaren kunnen treffen. In dat geval is het van belang te weten hoe er nog betrekkelijk recent met diezelfde pensioenen is omgesprongen.
No nonsense
De ABP-operatie speelde zich af in het begin van de negentiger jaren van de vorige eeuw. Het derde kabinet Lubbers was aan het bewind. In die tijd was ‘no nonsense’ het politieke parool. De financiën van het Rijk waren uit de rails gelopen, sanering van de uitgaven en terugdringing van de nationale schuld werden noodzakelijk bevonden. Het kabinet zocht naarstig naar wegen om aan geld te komen. Tegen die achtergrond heeft zich een schimmig spel afgespeeld met als doel het ‘rijke’ ABP een flinke bom duiten afhandig te maken.
Onderzoek
Wie iets wil weten, gaat op onderzoek uit. Dat leverde in eerste instantie weinig op. Mogelijke informanten hadden het vooral van horen zeggen en documenten waren niet voorhanden met uitzondering van drie Kamerstukken die enige, zij het ontoereikende informatie opleverden. Relevante literatuur bleek verder nauwelijks voorhanden. De schaarse publicaties hebben slechts betrekking op deelaspecten. Opmerkelijk bij een zo majeure ingreep die toch tot de verbeelding heeft moeten spreken. Er zat niets anders op dan een beroep te doen op de Wet Openbaarheid Bestuur. De reactie was verrassend. Het ministerie van Binnenlandse Zaken – waar het (semi-)overheidspersoneel onder valt – verklaarde zich niet in het bezit van het dossier en verwees naar het ministerie van Financiën. Daar was het van hetzelfde laken een pak. Ook het Rijksarchief gaf nul op het rekest. Met de nodige moeite is het na verloop van tijd uiteindelijk gelukt om het dossier in handen te krijgen. Geheimzinnigheid De moeizame zoektocht berust niet op toeval. De ABP-operatie is vanaf het begin met grote vertrouwelijkheid omgeven; er is voor gewaakt dat de informatie breed werd verspreid. De meeste betrokkenen maakten slechts deel uit van kleine werkgroepen die onderdelen van de operatie behandelden. Slechts een beperkt aantal personen was op de hoogte van het gehele project. Daarom was het lastig in het bezit van de belangrijkste stukken te komen. Naar de redenen voor de ongebruikelijke geheimzinnigheid kan slechts gegist worden. Het lijkt niet onlogisch te veronderstellen dat het kabinet bang was, dat publiekelijk bekend zou worden welke genante vertoning er in feite werd opgevoerd. De schatkist werd gespekt met premiegelden bestemd voor de pensioenen, geen gedrag waar een kabinet eer mee inlegt. Aan de ABP-operatie is dan ook zo min mogelijk ruchtbaarheid gegeven. Aan de Tweede Kamer is natuurlijk informatie verstrekt, omdat toestemming van de volksvertegenwoordiging nodig was. Alleen de omvang en aard van die informatie in ogenschouw nemend, rijst de vraag hoeveel Kamerleden destijds echt hebben doorzien wat er zich precies afspeelde.
Rijksdienst
Het ABP heeft vanaf haar oprichting deel uitgemaakt van de rijksdienst. In 1988 werd het fonds op enige afstand van de overheid gezet. De daarmee gepaarde gaande vrijheid van handelen had vooral betrekking op het personeelsbeleid, mits dat binnen overheidskaders bleef, en op het beleggingsbeleid. Werd het ABP voordien geacht uitsluitend te beleggen in Nederlandse guldens, een zeer beperkt deel in op de Nederlandse beurs genoteerde aandelen en een deel in onroerend goed, voornamelijk woningen, na 1988 werden de beleggingsregels flink verruimd. Over de pensioenregels had het ABP geen zeggenschap. De wetgever stelde de premies vast en de ABP-begroting behoefde de goedkeuring van de minister van Binnenlandse Zaken.
Herijking
Rond 1990 groeide in de politiek het besef dat het ABP om ten minste drie redenen aan herijking toe was: 1. De positie van het ABP werd onbevredigend geacht. In februari 1991 werd in de Kamer de motie Paulis aangenomen. Die stuurde aan op een zelfstandig administrerend pensioenfonds met een autonoom bestuur; een eigenstandige rechtspersoon die als instelling zou gaan vallen onder de Pensioen- en Spaarfondsenwet. 2. De bestaande ABP-wet paste niet meer bij een aantal maatschappelijke ontwikkelingen zoals het beginsel van de gelijke behandeling. Door vrouwen met kleine parttime banen werden geen pensioenrechten opgebouwd. De pensioenberekening ging nog uit van de man als hoofd van het gezin. Veranderingen werden noodzakelijk geacht. De rechten voor mannen en vrouwen dienden gelijk getrokken te worden. 3. De financiering van de pensioenen was structureel niet goed geregeld. De premies waren te laag en de VUT was uit de overrente (= het verschil tussen het rendement van het pensioenfonds en de indexatie van de pensioenaanspraken voor zover dat groter is dan de rekenrente) en daarom niet solide gefinancierd.
Uitnamewetten
Niet alleen vanuit de politiek, ook uit andere maatschappelijke sectoren werd aangedrongen op herziening van de positie van het ABP. Daar was een dringende reden voor. Onder de kabinetten Lubbers was het een gewoonte geworden de pensioenpremies die het Rijk als werkgever verschuldigd was, te verlagen. Dit gebeurde middels zogenaamde Uitnamewetten. Het woord is al omineus. De premies waren daardoor niet kostendekkend en de vermogenspositie van het ABP bleef in toenemende mate ten achter bij de verplichtingen. Op papier nog geen reden tot zorg. Het Rijk had ondanks het oplopende tekort de plicht de pensioenen te garanderen. Ambtenaren konden zich immers verheugen in een waarde- en welvaartsvast pensioen. Artikel 8 van de ABP-wet bevatte een onvoorwaardelijke toezegging tot welvaartsvaste indexatie, al liep die indexatie steevast achter bij wat in de markt gebruikelijk was. Als gevolg van de uitnamen daalde de dekkingsgraad gestaag. Door de garantie van de overheid maakte dat niet veel uit. Alleen stelde de Verzekeringskamer minimumeisen aan de dekkingsraad eerst 110, later 105. Wat menigeen echter zorgen baarde was niet zozeer de lage premievaststelling, maar vooral de achterstand in betaling van de Rijksbijdragen. In 1992 was de achterstand van de overheidswerkgevers in premiebetalingen al opgelopen tot 32,86 miljard gulden. Geen geruststellende omstandigheid in een periode waarin het Rijk in flinke geldnood verkeerde. Dat bedrag stond op de balans. De garantiebepaling was voor de accountant reden om - ondanks de exorbitante hoogte van de schuld - akkoord te gaan met de jaarrekening.
Pensioenbijdragen
Volgens artikel C3 tweede lid van de ABP-wet bedroeg de pensioenbijdrage vanaf 1986 21,5% van de bijdragegrondslag. In de praktijk werd met behulp van Uitnamewetten de bijdrage steeds verder verlaagd tot 8,3% in 1989. Vervolgens steeg de bijdrage licht tot 9,65 % (werkgever 4,3 % en de werknemer 5,3%) in 1994. Berekeningen wezen uit dat - ook al rekende men met hoge beleggingsresultaten en werd loonmatiging verwacht - een kostendekkende premie in 1995 ten minste 18% moest gaan bedragen oplopend tot 22% in 2010. De centrales, ABP, Verzekeringskamer en zelfs de Raad van State tekenden bezwaar aan tegen de uitnamen. Die waren actuarieel niet verantwoord. Uit toekomstprognoses bleek dat er grote risico’s werden genomen. Berekend werd dat continuering van de handelwijze van het Rijk ertoe zou leiden, dat het vermogen van het ABP na veertig jaar geheel zou zijn verdwenen. Nochtans werden jaren achtereen de voorstellen van de kabinetten Lubbers tot verlaging van te betalen pensioenpremies zonder morren door het parlement geaccepteerd.
Convenant I
Het was insiders duidelijk dat door de achterstanden in premies en betalingen het ABP op een ijsberg afstevende. Dat besef leidde op 10 februari 1993 tot het sluiten van een convenant tussen werkgevers en werknemers over de omvorming van het ABP. Beide partijen hadden zo hun eigen redenen voor die stap. Het Rijk wilde van de problemen met het ABP af en de ambtenarencentrales wilden verzelfstandiging om de inhoud, het beheer en de financiering van de pensioenregeling zo veel mogelijk buiten de invloedsfeer van de overheid te brengen.
Rijk
Het Rijk wilde zich graag verlost weten van het almaar uitdijende vraagstuk van de betalingsachterstand en de premiestelling. Het wilde eveneens de invloed die het ABP door haar grote vermogen in de financiële wereld had, beperken. Het fonds financierde door het opkopen van enorme pakketten staatsobligaties in feite de staatsschuld. Het Rijk had allerminst last van een schuldig geweten. Integendeel, het wilde slechts de bestaande problemen afwentelen en er bovendien nog zelf beter van worden ook. Zo werden voor het overleg dat tot het convenant leidde, de centrales aanvankelijk niet uitgenodigd om de positie van het Rijk in de onderhandelingen te versterken.
Centrales
De centrales wilden coûte que coûte los van de overheid. Aangezien de pensioenbijdrage door de wetgever werd vastgesteld en geen onderdeel van het arbeidsvoorwaardenoverleg uitmaakte, stelde het Rijk zich op het standpunt alleen over de uitnamen te kunnen beschikken. De centrales stonden werkeloos aan de kant. Het Rijk had door de uitnamen alle fraaie rendementen van soms meer dan 10% compleet afgeroomd. De kip was geplukt en eerst nu was het Rijk bereid om het ABP te verzelfstandigen en de centrales verantwoordelijkheid te geven voor de premievaststelling. De centrales zaten in een dwangpositie. Ze hadden jarenlang tandenknarsend de uitnamen aangezien en mochten nu medeverantwoordelijkheid voor het uitgeklede ABP gaan dragen. De centrales hadden weinig keus. Zolang het Rijk alle touwtjes in handen had, waren de pensioengelden niet veilig. De centrales konden niet anders dan het aanbod accepteren en meewerken aan verzelfstandiging van het ABP.
Uitgangspositie
Bij de verzelfstandiging startte het ABP met een minimale dekkingsgraad. Bovendien waren bij de berekeningen actuariële elementen - zoals de reserve voor periodieken door het Rijk –weggelaten, waardoor verhoudingsgewijs de zwakke financiële positie rooskleuriger werd voorgesteld dan de feiten rechtvaardigden en de dekkingsgraad hoger werd vastgesteld dan hij in werkelijkheid was.
Convenant II
De convenantspartijen stelden een commissie in die de privatisering moest voorbereiden. Deze commissie ABP-complex beviel op 30 juni 1992 van haar rapport. Daarin werd privatisering per 1 januari 1994 aanbevolen. Die datum is niet gehaald. Het werd twee jaar later voordat het zelfstandige ABP van start kon gaan. Sindsdien is het ABP een stichting en zijn de pensioenen onderdeel gaan uitmaken van het arbeidsvoorwaardenbeleid. De commissie schetste in haar rapport drie financieringsscenario’s, waarvan dat gekozen is (het ‘synthesemodel’) waarbij ouderdoms- en nabestaandenpensioenen in kapitaaldekking werden gefinancierd, de VUT en het wettelijke deel van de invaliditeitspensioenen in de omslag en het bovenwettelijke deel door rentedekking. Overigens in de wetenschap dat op termijn de omslagfinanciering tot hogere premies zou leiden dan kapitaaldekking.
Mutaties
Door de omschakeling bij de Invaliditeitspensioenen en de VUT van kapitaalslasten naaromslagdekking viel 19,5 miljard gulden vrij waarvan 9,2 miljard werd gebruikt voor verhoging van de dekkingsgraad naar 110 en 10,3 miljard om de lastenstijging voor werknemers en werkgevers geleidelijker te laten verlopen. De sprong van de tot dan toe betaalde te lage premie naar een kostendekkende premie was zo groot, dat een overgangstraject werd uitgestippeld waarin ten laste van het vrijvallende vermogen de overheidswerkgevers met 7,2 miljard en de werknemers met 3,1 miljard werden gesubsidieerd om te wennen aan de premiestijging. Wijzigingen in de arbeidsongeschiktheidregeling en de VUT leverde nog eens 400 miljoen op. Dit bedrag werd gebruikt om de premielasten voor werkgevers en werknemers met 1% te verlagen. Van de 9,2 miljard voor de verbetering van de dekkingsgraad is weer 3 miljard gebruikt, omdat op een later moment werd besloten het aanvullende (= bovenwettelijke deel) van het invaliditeitspensioen niet op omslag, maar op basis van rentedekking te financieren. Ook werd nog 450 miljoen gereserveerd voor VUT en FAOP (=publiekrechtelijke organisatie die de voor WAO-conforme regeling benodigde middelen beheerde). De premies werden vanaf 1993 opgetrokken naar 16,6% (8,5% werkgevers en 8,1% werknemers), al was dit ondanks de gunstige beleggingsresultaten en de loonmatiging nog steeds te laag. De tekorten bleven ondanks de door het Rijk opgestreken 7,2 miljard oplopen. De maatregelen kostten het Rijk structureel 1,2 miljard, terwijl dit anders door de oplopende premie 3,2 miljard zou zijn. Per saldo een structurele besparing van 2 miljard. Onduidelijk bleef hoe de premiestijgingen na 1994 gefinancierd moesten worden.
Convenantsuitkomsten
Gevolgen voor het Rijk * Het Rijk heeft zijn achterstallige rekening van bijna 33 miljard gulden niet voldaan. Premiegelden ter grootte van dat bedrag zijn voor de begroting gebruikt * Het Rijk heeft een structurele bezuiniging op de eigen uitgaven gerealiseerd van 2 miljard gulden per jaar in vergelijking met de situatie die anders zou zijn ontstaan als het Rijk de welvaartsvaste indexatie had moeten betalen. * Het Rijk heeft de kosten van de VUT grotendeels ten laste laten komen van het vermogen van het ABP, terwijl het voor de hand had gelegen dat het Rijk, die de Plaats online!VUT-wet had aangenomen, de daaruit voortvloeiende kosten voor zijn rekening had genomen. * Door de beslissing om de VUT en het wettelijke deel van de invaliditeitspensioenen in de omslag te financieren, stegen de premies en werden lasten naar de toekomst verschoven * Het Rijk heeft door de gepraktiseerde vertrouwelijkheid, door verschuiving van middelen en ingewikkeld gegoochel met cijfers het zicht op de ABP-operatie belemmerd.
Gevolgen voor de pensioengerechtigden * De privatisering is een noodzakelijke stap geweest, maar heeft de ABP-pensioenverzekerden veel gekost namelijk: schrapping van de welvaartsvastheid, verslechtering van het weduwepensioen, verslechtering van de arbeidsongeschiktheidsverzekering, financiering van de VUT door het ABP in de plaats van door het Rijk en een aderlating van het vermogen van het ABP. * De totale omvang van die aderlating kan bij gebreke aan gegevens over de kosten van de VUT die bij het ABP in rekening zijn gebracht, niet bepaald worden. Los van de VUT-effecten is in ieder geval 32,86 miljard gulden, ofwel 15 miljard euro, aan de kas van het ABP onttrokken. * Door de operatie zijn na een aanloopperiode kostendekkende premies bereikt. Daarvoor is een hoge prijs betaald. De ABP-pensioenverzekerden zijn jarenlang benadeeld. Allerlei rekenkundige trucs zijn gebruikt om dat te verhullen. De Tweede Kamer heeft die waarschijnlijk niet of niet allemaal doorzien. Ook het toenmalige bestuur van het ABP heeft het op zijn beloop gelaten.
Slotconclusie
Lezing van het dossier geeft een beeld van wat zich in de aanloop naar het convenant rond het ABP heeft afgespeeld. Opvallende rollen zijn weggelegd voor het Rijk en de centrales. Dat het Rijk de hand heeft gelegd op 15 miljard euro van het ABP is van een ongehoorde schaamteloosheid geweest. Dat geld, bestemd voor de pensioenvoorziening van ambtenaren, is gebruikt om de budgettaire nood van het Rijk te lenigen. Behalve dat het Rijk de achterstallige pensioenpremies niet betaalde, heeft het zich nog eens 70% van het vermogen voor het bovenwettelijke deel van het invaliditeitspensioen toegeëigend. Door ambtenaren betaalde premies werden hierbij eveneens rechtstreeks in de schatkist gestort. De strooptocht die het Rijk heeft ondernomen in de kas van het ABP en het vooruitschuiven van de problemen onder het motto ‘na ons de zondvloed’ illustreren de bestaande stereotypering dat het Rijk noch over een geweten noch over fatsoen beschikt. De centrales hebben in een lastige positie verkeerd. Wat echter onbegrijpelijk blijft, is waarom zij ingestemd hebben met het schrappen van de schuld van 15 miljard en het afromen van vermogen bestemd voor de bovenwettelijke invaliditeitsuitkeringen. Vijftien jaar na dato vraag ik me af waarom de centrales destijds niet een geweldig maatschappelijk verzet hebben gemobiliseerd en waarom ze niet naar de rechter zijn gestapt. Het is ongelooflijk dat organisaties wier doelstelling het behartigen van belangen van ambtenaren is, bijna stilzwijgend hebben geaccepteerd dat 15 miljard aan het ABP toekomend vermogen is verdwenen in de schatkist. Even onbegrijpelijk is het instemmen door de centrales met het schrappen van de welvaartsvastheid. Zonder enig protest of compensatie is het kroonjuweel van de pensioenregeling prijs gegeven. Met zulke belangenbehartigers als vrienden heb je geen vijanden meer nodig.
Drs. Hennie Kemner, oud-voorzitter van de HBO Raad overleed in 2011 op 74-jarige leeftijd. Na zijn pensionering was hij o.a. actief bij de Nederlandse Bond voor Pensioenbelangen (NBP) en was van 2008 -2010 voorzitter van de NVOG (Nederlandse Vereniging van Organisaties van Gepensioneerden)